Jia Yi 賈誼

Jia Yi 賈誼 (200-168 v. Chr.)

nog in bewerking
Jia Yi 賈誼 (200–168 v.Chr.) was een hoge minister en belangrijk schrijver uit de vroege periode van de Vroegere Han-dynastie 前漢 (206 v.Chr.-8 n.Chr.).

Zijn wetenschappelijke prestaties waren al op jonge leeftijd zo indrukwekkend dat Wu Gong, de gouverneur van zijn geboortestad, hem aanbeval bij keizer Wen (r. 180–157 v.Chr.). Deze stelde hem aan als geleerde (boshi 博士). Deze rang wees op een ambtenaar met onderwijs- en adviesverantwoordelijkheden, en gespecialiseerd in ten minste één klassiek werk. Jia Yi presteerde zo goed in deze functie dat hij snel opklom tot de rang van dazhong dafu (大中大夫), waarin hij pleitte voor hervormingen in het bestuur. Zijn succes en voorstellen wekten echter de afgunst en woede van de gevestigde bureaucratie. Deze oefenden druk uit op de keizer om de jonge nieuwkomer terug te fluiten. Uiteindelijk zwichtte de keizer en stuurde Jia Yi in ballingschap om als grootleermeester te dienen voor de Prins van Changsha. Daar schreef hij zowel “Klacht om Qu Yuan ” als het “Dicht van de Oehoe”.

De gedichten (shi en fu)

In Changsha, de plek waar Qu Yuan ook in ballingschap ging en later zelfmoord pleegde, werd Jia Yi geïnspireerd door de gelijkenis van hun lot en schreef hij de zojuist genoemde “Klacht om Qu Yuan .” Dit gedicht heeft een speciale plaats in de Chuci-studies, omdat het de vroegst bekende verwijzing naar Qu Yuan bevat in een dateerbaar gedicht. Het markeert mogelijk ook het begin van de Han-gekte rondom de Chuci, die later in de dynastie zou toenemen.

Het gedicht bestaat uit twee delen. In het eerste deel begint Jia Yi met het beschrijven van de omstandigheden waarin hij dit stuk heeft geschreven. Hij heeft een benoeming gekregen in het koninkrijk Changsha, waarvan de hoofdstad Linxiang 臨湘 was, gelegen aan de Xiang-rivier. Dit was een gebied waar Qu Yuan naar verluidt in ballingschap was gestuurd. Dit inspireerd Jia Yi om een gedicht te schrijven waarin hij het lot van de getormenteerde Chu-dichter betreurt. Jia Yi vervolgt met een klaagzang, waarvan het grootste deel bestaat uit een lang thema van een op zijn kop gezette wereld. Hij beschrijft de wereld van Qu Yuan als een chaotische tijd waarin mensen niet in staat waren ware waarde te herkennen. Goede mensen, allegorisch vertegenwoordigd door edele vogels zoals de feniks en de simurgh, moesten zich verbergen, terwijl gemene mensen, gesymboliseerd door de buizerd en de uil, hoge posities bekleedden. De volgende regels benadrukken de omkering van waarden: heldhaftige mannen werden belasterd, terwijl bandieten als zuiver werden geprezen; een loden mes werd verkozen boven een groot zwaard; een gebroken pot had meer waarde dan de grote bronzen ketels van Zhou; wagens werden getrokken door lompe paarden en muildieren, terwijl het edele raspaard de vernederende taak kreeg om een zoutkar te trekken.

Het tweede deel van het stuk is de "finale". Op dit punt verschuift Jia Yi de focus van Qu Yuan naar zijn eigen situatie. Hij ziet zichzelf als een Qu Yuan van de Han-dynastie, die door het hof niet op de juiste manier gewaardeerd is. Zoals de edele feniks die hoog in de lucht zweeft, ver weg van de profane wereld, verklaart hij zijn intentie om zich terug te trekken uit de vuile wereld om zijn integriteit te behouden. In de slotregels bekritiseert hij Qu Yuan omdat deze koppig heeft geprobeerd om een halsstarrige heerser in zijn thuisstaat te beïnvloeden. In plaats daarvan had Qu Yuan volgens hem moeten zoeken naar een meer sympathieke en verlichte heer om die te dienen ("Had toch alle Negen Gouwen de vorste geschouwd!", Idema 2021 p111).

De “Dicht van de Oehoe” is een filosofisch gedicht dat gebaseerd is op het klassieke daoïsme – dat wil zeggen, het daoïsme van de Laozi en Zhuangzi. Hierin wordt een serene acceptatie van de dood aangemoedigd door het besef van de onvermijdelijkheid ervan binnen het grotere proces (of Dao) van het universum. Dit is althans een deel van de boodschap die Jia Yi verbeeldt. Die wordt uitgesproken door een uil nadat deze zijn kamer binnenvloog. De uil is in China een ongelukbrengende vogel.

Het fu zelf bestaat uit drie delen: een inleiding (regels 1–22), het hoofdgedeelte (regels 23–98) en een afsluiting (regels 99–108). In de inleiding beschrijft Jia Yi de aanleiding voor het schrijven van het gedicht, namelijk de landing van een uil in zijn huis. Na raadpleging van een orakelboek ontdekte Jia Yi dat de verschijning van de uil in zijn huis een voorteken was dat de meester op het punt stond “te vertrekken” (d.w.z. te sterven). Het hoofdgedeelte van het stuk, dat op de inleiding volgt, bestaat voornamelijk uit een reeks taoïstische spreuken en parabels uit de Laozi en Zhuangzi. Jia Yi herhaalt voortdurend dat leven en dood deel uitmaken van hetzelfde proces van transformatie, en dat het leven niet iets is om je aan vast te klampen, en de dood niet iets om bang voor te zijn. Gezien de voortdurende veranderingen presenteert Jia Yi de taoïstische visie dat zaken als leven, het zelf, rijkdom, roem en macht onbelangrijk zijn. De man met een brede visie is onverschillig voor alles behalve de Tao. Zo ontdoet hij zich van alle verlangens, gehechtheid aan zichzelf, en onderwerpt hij zich aan wat het lot voor hem in petto heeft.

Na ongeveer vier jaar riep de keizer Jia Yi terug naar het paleis om grootleermeester te worden van zijn jongste zoon, Prins Huai van Liang (178–169 v.Chr.). Helaas stierf de prins na een val van zijn paard terwijl hij nog onder Jia Yi's hoede was. Jia Yi, die zich op een of andere manier verantwoordelijk voelde, stierf kort daarna in een staat van depressie.

(Bronnen: Knechtgens 1996 en 2010; Gopal 2017)

Xinshu - de politieke erfenis van Yia Yi

Jia Yi is de auteur van de Xinshu, een postuum samengestelde bundel van zijn geschriften. De inhoud is divers. Er zijn sierlijke essays die als belletrie kunnen worden beschouwd, zoals het beroemde “Guo Qin lun" Dat essay gaat over de val van de Qin-dynastie en welke lessen we daar uit kunnen trekken. Daarnaast zijn er ondermeer rechttoe-rechtaan essays, die over de algemene principes en methoden van bestuur gaan.

Jia Yi neemt in zijn politieke essays de heerser als middelpunt. Het noodzakelijke tegengewicht van de heerser is het volk (min 民). Het centraal stellen van de relatie tussen het volk en de heerser is een van de meest opvallende kenmerken van Jia Yi’s gedachtegoed. De meeste studies over hem benadrukken dan ook het idee van “het volk als basis” (the people as root) (min ben 民本).
Dat wil niet zeggen dat Jia Yi vanuit een of ander ethisch ideaal voorstander was van een zorgzame, paternalistische houding jegens het volk. Hij was geen romanticus.

Het boek is gebaseerd op observaties van de oorzaken waarom de Qin-dynastie 秦 (221-206 v.Chr.) al na een korte tijd ten onder ging en wat de heersers van de Han zouden kunnen doen om dat te voorkomen.

De Qin dynastie ging ten onder door arrogantie, onwetendheid en verwarring. Dat leidde tot een nederlaag door een opstand van “het ongepolijste, ongeschoolde en onwaardige volk” (the uncouth, unskilled, and unworthy”). Kortom het rijk werd omver geworpen door de gewone mensen (en niet zoals gebruikelijk door een strijd tussen de aristocratische families).

Het volk moet gezien worden als de basis van het rijk en moet daarom welwillend behandeld moet worden. Yia Yi waarschuwt dat dat het volk evenwel een instabiele basis is. Zonder constante aandacht en zorg kan het volk in beweging komen en de dynastie verwoesten.

Tegelijkertijd benadrukt Jia Yi echter dat de centrale overheid moet worden versterkt en dat de lokale machthebbers (zhuhou wang 諸侯王, "prinsen en edelen") verzwakt moeten worden. De boerenstand moest ondersteund worden, aangezien zij de bron vormden van alle staatsinkomsten en dwangarbeid leverden voor openbare werken, terwijl handelaren onderdrukt moesten worden als een "nutteloze" groep mensen.

Bronnen: Ulrich Theobald’s Chinaknowledge en Charles Saft 2005)

Vertaald werk

De volgende dichten (fu) en gedichten (shi) zijn in een Engelse of Nederlandsde vertaling verschenen:

a 弔屈原 Diao Qu Yuan A Lament for Ch'ü Yüan (Watson, 1971 Records vol 1 Early years of the Han Dynasty p 510–11)
- Mourning Qu Yuan (Gopal 2017 p195-197)
Klacht om Qu Yuan (Idema 2021 p110-111)
b 鵩鳥賦 Fú Niǎo Fù The Owl (Watson 2015 (1971) p29-33)
- Rhapsody on the Houlet (Knechtgens 1996, Wen xuan III p41–49)
- The Owl Rhapsody (Gopal 2017 p197-200)
Dicht van de Oehoe (Idema 2021 p111-114)
c 惜誓 Xī shì Rueful Oath (Williams 2022 p149)
- Sorrow for Troth Betrayed (Hawkes 1986 p238–242)
- Dit gedicht is opgenomen in de Chuci
d 過秦論 Guo Qin lun Disquisition finding fault with Qin (Nienhauser 1994 vol I p163-169)
- Watson Records of the Grand Historian: Qin Dynasty, 74–83
- Dit essay is opgenomen in de Xinshu
e 論積貯疏 Lun jizhu shu Petition discussing storing of grain
- Swann, Food and Money (Han Shu 24), 152–157.
f 新書 Xin shu zie pagina Xin shu

© november 2024

Klassieke teksten

- schrijver van de Xinshu (Nieuwe werken [van Jia Yi])

Literatuur

Boeken 1 tot 4 van de 4

Sabattini, Elisa Levi (2022). To Ban or Not to Ban: Jia Yi on Copper Distribution and Minting Coins. In Elisa Levi Sabattini, Between Command and Market hst 7, pag. 318-357 *. Brill

--- (2017). How to Surpass the Qin: On Jia Yi's Intentions in the Guo Qin lun. Monumenta Serica, Vol. 65-2, pag. 263-284. *.

Meer informatie...

--- (2012). 'People as Root' (min ben) Rhetoric in the New Writings by Jia Yi (200-168). Extrême-Orient Extrême-Occident , Vol. Vol 34 *.
Ook online.

Meer informatie...

Sanft, Charles (2005). Rule: A Study of Jia Yi’s Xin shu. *

Meer informatie...

Boeken 1 tot 4 van de 4