Cao Pi 曹丕

Cao Pi 曹丕 (187–226)

Cao Pi 曹丕 (187–226), zi Zihuan 子桓, Keizer Wen van Wei 魏文帝 (r. 220–226)

Cao Pi was de oudste zoon van Cao Cao (155–220) en Lady Bian (160–230). In zijn vroege jaren, tijdens de militaire campagnes van zijn vader, verwierf Cao Pi verschillende krijgskunsten. Op vijfjarige leeftijd leerde hij boogschieten, en op achtjarige leeftijd leerde hij paardrijden. Naast militaire kunsten toonde Cao Pi al op jonge leeftijd literaire vaardigheden. Hij zou op achtjarige leeftijd in staat zijn geweest om te componeren en was goed bekend met de Klassieken en Meesters.

Een van Cao Pi's vroegste werken was de "Cai Bojie nü fu" (赋蔡伯喈女), een fu over Cai Yan, de dochter van Cai Yong, die door Cao Cao rond 206 werd vrijgekocht van de Xiongnu. Hiervan is alleen het voorwoord bewaard is gebleven.

Nadat Cao Pi in 211 werd benoemd tot wuguan zhonglang jiang (五官中郎将, leider van het hof van edelen voor diverse doeleinden), organiseerde hij samen met zijn broer Cao Zhi talrijke literaire bijeenkomsten in Ye. Veel van de werken uit deze periode zijn groepscomposities waarin de deelnemers gedichten en fu schreven over hetzelfde onderwerp, zoals hanengevechten, rozemarijn, de sprinkhaanboom en een agaten hoofdstel. Het meest voorkomende poëzieonderwerp was "Gong yan" (公宴, "Het feest van de Heer").

Cao Pi bracht echter niet al zijn tijd door met literaire bezigheden, want Cao Cao gaf hem ook administratieve verantwoordelijkheden. Hoewel Cao Pi de oudste zoon was, wees zijn vader hem pas laat aan als erfgenaam. Op 15 maart 220 overleed Cao Cao in Luoyang. Cao Pi, die nog in Ye verbleef, nam vrijwel onmiddellijk de titel van koning van Wei en de post van kanselier over. Op 11 december 220 zette Cao Pi de Han-keizer af en benoemde zichzelf tot keizer van de nieuwe dynastie, genaamd Wei. Na vijf en een half jaar als keizer van Wei te hebben geregeerd, overleed Cao Pi op 29 juni 226 aan een ziekte.

Volgens de “Annalen van Keizer Wen” in de Sanguo zhi (2.88) “hield Cao Pi van literatuur en leren, en beschouwde hij compositie als een belangrijke onderneming. Honderd stukken die hij zelf had geschreven, zijn overgeleverd.” De monografie over bibliografie in de Sui shu vermeldt een verzameling van Cao Pi’s geschriften in drieëntwintig juan (卷, hoofdstukken) die was opgenomen in een catalogus uit de Liang-dynastie. In de vroege Tang was zijn collectie echter teruggebracht tot tien juan. De bestaande collecties zijn latere reconstructies.

Cao Pi’s bewaard gebleven literaire werken omvatten meer dan 160 prozastukken (inclusief fu) en zo'n veertig gedichten. Veel van zijn gedichten, zoals "Furong chi zuo shi" (芙蓉池作诗, Gedicht geschreven bij Lotusvijver) en "Yu Xuanwu bei zuo" (于玄武陂作, Geschreven bij de Zwarte Krijger Dijk), werden geschreven voor bijeenkomsten in Ye.

Cao Pi staat het meest bekend om zijn yuefu (乐府). Meer dan de helft van zijn bewaard gebleven gedichten bestaat uit yuefu. Zijn beroemdste yuefu is "Yan ge xing" (燕歌行, Lied van Yan).1 Hij heeft eigenlijk twee gedichten met deze titel, beide volledig geschreven in regels van zeven lettergrepen, met eindrijm in elke regel. Sommige geleerden beschouwen dit als het vroegste volledig rijpe voorbeeld van een gedicht met regels van zeven lettergrepen. Het thema is een bekend onderwerp: het verlangen van een jonge vrouw naar haar afwezige echtgenoot, die van huis is voor een militaire campagne.

Cao Pi was ook een productieve schrijver van fu. Van zijn bewaard gebleven werken omvatten zesentwintig fu-composities. De langste bewaard gebleven fu is "Liu fu" (柳赋, Fu over de wilg) 2.

Tijdens zijn regeerperiode als keizer schreef Cao Pi minder gedichten, en de meeste daarvan zijn moralistische stukken over onderwerpen zoals zijn opvolging van de troon, zijn zoektocht naar wijze mannen om in zijn regering te dienen, en militaire campagnes. Een bijzonder beroemd gedicht is "Zhi Guangling yu mashang zuo" (至广陵于马上作, Geschreven te paard bij aankomst in Guangling), dat Cao Pi schreef in de winter van 225, toen hij zijn troepen naar Guangling (het huidige Yangzhou) leidde, vanwaar hij van plan was de Yangtze over te steken om de strijd aan te gaan met de Wu-troepen aan de andere kant. Omdat de Yangtze bevroren was, kon hij niet oversteken. Gefrustreerd verklaarde Cao Pi: "Het is inderdaad de Hemel die het zuiden van het noorden scheidt!" Voordat hij bij de rivier aankwam, componeerde hij een lang gedicht waarvan het eerste deel de kracht en macht van zijn leger beschrijft, en het tweede deel zelfverzekerd verklaart dat zijn leger de vijand zal verslaan.

Het merendeel van Cao Pi’s bewaard gebleven geschriften bestaat uit proza, voornamelijk decreten en bevelen die hij uitvaardigde tijdens zijn korte ambtsperiode als koning van Wei of terwijl hij keizer was. Hij was ook een productieve briefschrijver, en veel van zijn brieven zijn belangrijke verklaringen van zijn opvattingen over literatuur. De bekendste van zijn brieven zijn "Yu Wu Zhi shu" (与吴质书, Brief aan Wu Zhi), "Yu Zhaoge ling Wu Zhi shu" (与朝歌令吴质书, Brief aan de magistraat van Zhaoge Wu Zhi), en "Da Po Qin shu" (答繁欽書, Brief aan Po Qin).

Rond 217 begon Cao Pi essays te schrijven over onderwerpen zoals de zoektocht naar onsterfelijkheid (Cao Pi veroordeelt dit), geschiedenis (vooral beoordelingen van Han-keizers), literatuur, verhalen over beroemde zwaarden, en zelfs een verslag van zijn vroege leven. Rond 222 verzamelde hij zo’n twintig essays in een werk dat hij Dian lun (典论, Normatieve Verhandelingen) noemde. In 230 liet zijn zoon, Keizer Ming, het op zes stenen stèles graveren, wat de belangrijkheid van deze tekst in de Jian’an-periode aangeeft. Cao Pi stuurde zelfs een op zijde geschreven exemplaar naar zijn rivaal Sun Quan (182–252) in Wu.

Het enige complete essay in deze collectie is "Lun wen" 論文 (Verhandeling over literatuur). Dit werk wordt vaak geprezen als de eerste onafhankelijkheidsverklaring voor literatuur. Cao Pi is bijvoorbeeld de eerste die literatuur verdeelt in vier klassen en de stijl identificeert die het beste past bij elke groep. Hij kent het schrijven ook de eigenschap toe van "adem" of "vitaliteit" (qi 氣) die een schrijver aan zijn compositie geeft. Aan het einde van het essay definieert Cao Pi echter "schrijven" (wenzhang 文章) als "de grote onderneming die betrekking heeft op het besturen van de staat." Hoewel Cao Pi deze bewering nuanceert door te specificeren dat het door middel van literatuur is dat iemand in latere tijden gekend kan worden, hecht hij de meeste waarde aan morele en politieke filosofie. Hij noemt een hedendaags werk als het meest voorbeeldige: de Zhong lun 中論 (Verhandelingen over het Midden) van Xu Gan 徐幹 (170–217/18). Xu Gan had eerder aan het hof van Cao gediend, waar hij zowel poëzie als fu schreef. In 216 trok hij zich terug in een dorp op het platteland, waar hij stopte met het schrijven van poëzie, fu, inscripties op stele en andere genres van schone letteren. Vervolgens schreef hij de Zhong lun, een werk dat bedoeld was "om de grotere betekenis van de Weg te verspreiden." Cao Pi's goedkeuring van Xu Gan's werk toont aan dat hij literatuur niet als volledig autonoom beschouwde.

Cao Pi had een sterke interesse in het behouden van de literaire werken van zijn tijd. In 218 stelde hij een verzameling samen van de geschriften van Xu Gan, Chen Lin 陳琳 (geb. ca. 160, overl. 217), Ying Yang 應瑒 (ca. 176–217), en Liu Zhen 劉楨 (overl. 217), die stierven in een epidemie die in 217 een groot deel van Noord-China trof.

Aan Cao Pi wordt ook een verzameling verhalen over anomalieën en bovennatuurlijke gebeurtenissen (de Lieyi zhuan 列異傳) toegeschreven. De vraag of Cao Pi daadwerkelijk de auteur hiervan was, is echter een onderwerp van veel discussie onder geleerden.
(bron Knechtgens 2010 p75-85)

Klassieke teksten

- schrijver van de Dian Lun (Authoritive Discourses)

Noten

1. Vertaald door Idema 'Een Yan-lied' (Idema 1991 Spiegel van de klassieke Chinese poëzie, p174
2. Cao Pi plantte deze boom in 200, toen hij veertien jaar oud was, terwijl hij zijn vader vergezelde in de strijd tegen Yuan Shao bij Guandu. Vijftien jaar later (in 215) keerde hij terug naar deze plek en ontdekte dat de boom er nog steeds stond. Cao Pi beschrijft de boom eerst als de "grootste boom" in het noordelijke hartland. De reden dat hij alle andere bomen overtreft, is dat hij als eerste in de lente uitloopt. Vervolgens beschrijft Cao Pi de weelderige vegetatie van de wilg in volle bloei in de lente. In het volgende deel maakt Cao Pi zijn verhaal persoonlijk door te vertellen hoe hij de boom vijftien jaar eerder als zaailing had geplant, toen hij veertien jaar oud was. Overweldigd door de groei van de wilg tot een reusachtige boom, reflecteert Cao Pi op de snelle voorbijgang van de tijd en de transformatie van de boom tot een vorm die hij nauwelijks herkent. In het laatste bewaard gebleven deel vertelt Cao Pi hoe de wilg schaduw biedt in de hete zomerhitte. De boom is een speciale plek geworden waar reizigers hulde brengen. Cao Pi veronderstelt dat om deze reden geen houthakker zijn bijl al die tijd tegen de boom heeft gezet.

Literatuur

Boeken 1 tot 8 van de 8

Declercq, Dominik (1998). Writing against the State: Political Rhetorics in Third and Fourth Century China. Brill. *

Meer informatie...

Goodman, Howard Lazar (2009). The Orphan Ts’ao P’i, His Odd Poem, and Its Historiographic Frame. Asia Major, Vol. 22-1, pag. 79-104. *.
Ook online.

Idema, Wilt L. (1999). De onthoofde Feministe: Leven en werk van schrijvende vrouwen in het Chinense keizerrijk. Eldorado. *
ISBN10: 9047102010

Meer informatie...

Owen, Stephen (1992). Readings in Chinese Literary Thought. Harvard University Press. *
ISBN10: 0674749200

Meer informatie...

Shih, Hsiang-Lin (2013). Jian’an Literature Revisited: Poetic Dialogues in the Last Three Decades of the Han Dynasty. *
Ook online.

Meer informatie...

Watson, Burton (1994). Cao Pi: Two Letters to Wu Zhi, Magistrate of Zhaoge. *
Renditions Nos. 41 & 42 (Spring & Autumn 1994) Classical Letters.
Ook online.

Wu, Fusheng (2009). 'I Rambled and Roamed Together with You': Liu Zhen's (d. 217) Four Poems to Cao Pi. *.

Zhang, Bowei (2010). On the Standardization of Poetry Writing in the Tang Dynasty. Frontiers of Literary Studies in China, Vol. 4-1, pag. 55-92. *.

Boeken 1 tot 8 van de 8